Nadat het mannetje van het paar brilkaaimannen in 2005 gestorven was, hebben we eigenlijk lang de tijd genomen om een besluit te nemen over hoe verder te gaan. We konden een nieuwe man zoeken, maar we konden ook een aantal nieuwe kaaimannen zien over te nemen om het verblijf wat meer te ‘vullen’. Toen we destijds het verblijf in gebruik namen, hadden we ook een groepje en dat zag er gezellig uit. Maar … kaaimannen denken anders dan mensen. Zij vonden het helemaal geen succes en we verloren in de loop van de tijd enkele dieren waarvan bij sectie geen duidelijke doodsoorzaak was vast te stellen. Het bleek dat de dieren, die al lange tijd samen waren opgegroeid, langzamerhand toch liever wat minder soortgenoten om zich heen hadden.
Een studente heeft bij haar gedragsonderzoek destijds ook duidelijk kunnen waarnemen dat de dominante dieren op subtiele wijze de anderen op hun plaats wezen. Langzaam dreven ze recht op de ander af en bleven op zo’n tien centimeter afstand met de kop vlakbij de romp van de ander liggen en na verloop van korte tijd zakte die ander dan loodrecht naar beneden en bleef daar lange tijd op de bodem liggen. Het viel niet op, maar was van groot belang. De lager geplaatsten stonden onder grote psychologische druk. Blijkbaar zijn die gezellig bij elkaar op het strand zonnende kaaimannen in de paartijd helemaal niet zo sociaal.
Dus geen nieuwe groep kaaimannen of anders alleen maar als ze nog jong zijn totdat ze volwassen worden. Daarnaast begonnen we ons steeds meer af te vragen of we wel met dezelfde soort verder wilden. Immers deze kaaimannensoort komt in heel veel collecties voor en in het wild is hij absoluut niet bedreigd. Konden we daarom dan maar niet beter omzien naar een belangrijkere soort?
Diverse soorten zijn de revue gepasseerd waarbij het verspreidingsgebied (het moest Zuid-Amerika zijn), de afmetingen, de verkrijgbaarheid, het belang van ‘conservation’, de agressiviteit, enzovoort moesten worden beoordeeld. Uiteindelijk is er besloten om breedsnuitkaaimannen te gaan houden. Die soort hebben we vroeger ook gehad, maar die hebben we naar Berlijn gestuurd. Ze worden wat groter dan de brilkaaimannen, hoewel ze de maten die in de literatuur staan (meer dan drie meter) wel nooit zullen bereiken.
We hadden het geluk dat een kweker in Denemarken er vier beschikbaar had, maar hoewel die nog erg jong waren en het geslacht nog niet bepaald was, hebben we ze toch maar laten komen nadat we voor onze oude vrouw een goed adres hadden gevonden in Sosto. De vier jonkies hebben inmiddels hun quarantainetijd (in een enorme kuip in de technische ruimte van de Ocean) erop zitten. In de Bush zijn het echt nog maar dwergjes, maar nu ze volop ruimte hebben, kunnen ze wel eens heel hard gaan groeien. En wie weet vinden ze daar zo nu en dan ook wel eens hun lievelingsvoedsel: slakken.