De pagodebloem is een flinke struik die een paar meters hoog kan worden. Zijn stengels zijn wat verhout. De bladeren zijn behoorlijk groot en groeien altijd paarsgewijs aan de stengel. Ze kunnen van vorm verschillen, zelfs op één en dezelfde plant. Maar in hun aanzet, bij de bladsteel, is het blad altijd hartvormig. Het meest opvallend zijn de tot 45 cm grote bloeiwijzen: kegel- of pagodevormig. De bloemen zijn bij de wildvorm oranje of rood, als cultivar komen ook andere kleuren voor.
In de tropische bossen is er minder verschil tussen de seizoenen dan in ons klimaat. In de natuur bloeit de pagodebloem bijna jaarrond; bij ons doet hij dat in de Bush in de tijd met het meeste daglicht: de tweede helft van de lente tot het eind van de zomer.
Zoals bij meer planten werkt zelfbestuiving bij de pagodebloem niet. Om het stuifmeel naar een andere bloem, en beter helemaal naar een andere plant van dezelfde soort te brengen, schakelt de plant een bezorgdienst in die hij met nectar betaalt: honingzuigers, kleine vogeltjes, die met hun lange, kromme snavel perfect in de bloem passen, zonder die kapot te maken.
Door zijn attractieve bloemen is de pagodeboom al lang als sierplant gewild. Hij is niet winterhard, wordt echter in Europa al sinds de 19de eeuw in kassen getoond.
Deze plant is gelukkig niet bedreigd. Het is een snelle groeier en hij heeft een vrij groot verspreidingsgebied. Zolang we het tropisch bos intact laten, zal ook de pagodebloem niet in de problemen komen.
In het Aziatisch gedeelte van de Bush, in de buurt van het otterverblijf en het rijstterras bevindt zich een flink aantal van deze struiken. Zodra ze bloeien, vormen ze een prachtig fotomotief!